Vraag: In de Heilige Quraan wordt de uitspraak van farao genoemd, waarin hij tegen zijn minister Haamaan zegt:
{O hovelingen, ik ken voor u geen andere god dan mijzelf. Stook voor mij dus een vuur, o Haamaan, om stenen van klei te bakken, en maak een hoog paleis, opdat ik wellicht de God van Moesaa moge begluren; en waarlijk, ik denk dat hij een leugenaar is.}
Soerah al-Qasas, vers 38 | 28:38
Als Allah, de Verhevene, niet boven de hemel is in de betekenis van richting, dan zou Farao dit niet hebben gezegd. Farao moet dit wel van Moesaa (vrede zij met hem) hebben gehoord, want Farao zegt op het eind: "en waarlijk, ik denk dat hij (Profeet Moesaa vrede zij met hem) een leugenaar is."
Antwoord: We vragen Allah, de Verhevene, ons recht te blijven leiden en onze harten te openen voor de Waarheid, Amien.
We dienen het Heilige Woord van Allah, de Verhevene, nooit te nimmer te interpreteren naar onze eigen ongegronde mening. Als een ieder volgens zijn eigen begrip de Heilige Bronnen van de Islaam zou gaan interpreteren zonder enige leidraad, dan zouden ze allen verschillende conclusies trekken over zaken waarbij dat niet toegestaan is. We dienen de Heilige Bronnen zo te begrijpen zoals de Salaf as Saalih/Vrome Voorgangers deze hadden begrepen en uitgelegd. Overhaast conclusies trekken uit uiterlijke woorden hoort hier niet bij.
Ten eerste: We zullen eerst enkele Tafaasier (Quraan-exegesen) bekijken van zulke geleerden van de Islaam die de Heilige Quraan zonder twijfel beter begrepen dan wij.
Ten tweede: Als we dat gedaan hebben, dan zullen we een uitspraak bekijken van één grote geleerde van de Islamitische natie die door duizenden en nog eens duizenden grote geleerden als autoriteit werd en wordt beschouwd.
Opheldering over farao’s uitspraak (1838 downloads) om het antwoord te lezen.